Jeugdboeken

Kind van de rekening
Woutertje Pieterse Lezing 2001
Ik heb het idee dat we momenteel een cesuur meemaken in de geschiedenis van het spel. Een flink deel van de spelletjes die wij op straat speelden – knikkeren, tollen, vlieger oplaten, steltlopen, hinkelen, boompje verwisselen – is eeuwenoud; desbetreffende tekeningen en etsen uit de zestiende en zeventiende eeuw zouden met wat kleine retouches uit de jaren vijftig van de twintigste eeuw kunnen stammen. Voor de meeste kinderen van nu moeten het beelden lijken uit de prehistorie.’

De vogelman (1996)

Lot neemt een ondoordachte duik in een bergmeer en stoot zo ongenadig haar hersens dat ze er bijna is geweest. Lots hamster John Cage wordt ziek, gaat dood en krijgt een staatsbegrafenis. Lot werkt aan haar haatlijst: 192 oom Gerard op mollenjacht; 193 oom Gerard in zijn auto; 194 oom Gerard als hij een paar glazen gedronken heeft; 195 oom Gerard als zodanig.

Lot maakt ruzie met haar broer Freek en legt het weer bij. Lot vraagt zich af wie van de gasten tijdens de carnavalsoptocht het antieke horloge van haar moeder heeft gestolen: de man met het apenmasker? Of oom Gerard? Lot ergert zich aan de Duitse smartlappen die haar moeder zingt, totdat ze eens wat beter gaat luisteren en ontdekt dat het om teksten met achtergrond gaat die je de rillingen bezorgen. Lot speelt de hoofdrol in een toneelstuk op school, en verdiept zich daarom wekenlang in het leven van Kaspar Hauser, de jongen die als een beest in een hol is opgegroeid. Lot ontdekt dat haat, grotemensenhaat, iets anders is dan zij.

Dossier Simon N. (1997)

Simon Noordanus is een buitenbeentje. Dat heeft Freek al in de gaten vanaf de eerste dag in zijn nieuwe klas. Hij bewondert Simon meteen vanwege zijn koelbloedigheid en zijn grillige intelligentie. En eerlijk gezegd ook om zijn uiterlijk en zijn fysieke prestaties: niemand kan het water zo ongenadig geselen als Simon wanneer hij crawlend zijn eenzame baantjes trekt… Eenzaam is Simon altijd. Zijn achterdocht jegens klasgenoten en lerarencorps grenst aan paranoia. Freek is dan ook apetrots als Simon eindelijk op zijn toenaderingspogingen ingaat. Wat voor vreemde verhalen Simon ook vertelt over hoe iedereen tegen hem samenspant, Freek is gefascineerd, gebiologeerd bijna. Zelfs wanneer dat betekent dat er dossiers moeten worden gestolen, of Simon iemand probeert te verzuipen. Voor Freek is maar één ding duidelijk: Simons vader, de schatrijke chemicus ir. Noordanus, is een creep die zijn zoon het leven onmogelijk maakt, en Simon moet met alle middelen tegenover die man verdedigd worden. Het lijkt erop dat ook Freeks ouders en zijn zus Lot, `het intellectuele modelgezin’ zoals het in Freeks dossier luidt, in de strijd tegen de `ingenieur’ meedoen, maar dan gaan de zaken toch in versneld tempo mis, en gebeurt er een ramp. In het leven van Freek gaat iets onherstelbaar kapot.

Rosa  (2000)

‘Hoi mom, was je meteen dood zoals ik denk en hoop of heb je nog geprobeerd uit dat ding te kruipen zoals soms in die vreselijke angstdromen van mij terwijl de brandweer in het wrak stond te zagen. Je moet meteen dood zijn geweest zegt papa. Klopt dat? Je moet me zeggen wat er gebeurd is, alles, precies, want ik weet niets en ik mis je zo ik mis je zo.’
Roosje (15) was zeven toen haar moeder bij een auto-ongeluk om het leven kwam. Sindsdien is ze in zichzelf gekeerd en onzeker. In hoor dromen en fantasieën lopen waan en werkelijkheid gevaarlijk door elkaar. Ze schrijft brieven aan haar moeder en beantwoordt die zelf. Haar vader verdenkt ze van het ergste. Argwanend probeert ze zijn gangen te volgen, die naar kroegen en onderwereldfiguren lijken te leiden. Ze zint op wraak.