Roman en drama


Dood van een leraar (2011)

Freek Moerdijk is afgestudeerd filosoof. Op zoek naar passend werk belandt hij bij een cultureel radioprogramma en een literaire uitgeverij, waarna hij, achtentwintig jaar oud, toch kiest voor het leraarschap. Hij houdt het niet lang vol en verdwijnt.
Cyrille Offermans schetst in zijn geslaagde mix van onderwijs en ontwikkelingsroman een even scherpzinnig als verontrustend beeld van de spanningen die het ‘denkend leven’ van de puberende scholier, de twijfelende student, de werkzoekende filosoof en de geëngageerde leraar aan het begin van de eenentwintigste eeuw zo uitdagend en slopend maken.
De auteur wil zich niet scharen aan de zijde van zelfingenomen veteranen die zich beklagen over de jeugd die niet wil deugen en aan wie mooie boeken niet besteed zijn.Dat laatste is misschien wel waar, maar mag niet verwonderen: de leraren zijn geen haar beter, zij lezen ook niet.Voor de jeugdige Moerdijk, een veellezer van huis uit, is dit niet de enige onthutsende ervaring. De school als gesloten instelling, het gebrek aan visie en pedagogisch elan bij de leiding, de blindheid voor reële problemen, de stress waaraan leerlingen één docenten zijn blootgesteld –Offermans schetst het op steeds boeiende, soms ronduit komische wijze en nooit als klaagzang.
En als de verteller, een collega zonder bijzondere band met de leraar, wordt gevraagd als enige een toespraak te houden tijdens de rouwbijeenkomst na Freek Moerdijks overlijden, heeft hij drie opties – toezeggen en een onpersoonlijke, standaard toespraak afleveren, toezeggen en de kans pakken de waarheid te spreken, of met een goede smoes afzeggen. Het wordt een moeizame klus, iedere besluit heeft niet te onderschatten consequenties.

Lichtenberg
Scenes op de drempel van de moderne tijd (1990)

Het is niet verwonderlijk dat essayist Cyrille Offermans met een toneelstuk voor het voetlicht treedt. Eerdere essaybundels van hem, zoals Macht als trauma en De kracht van het ongrijpbare, getuigen van een manier van denken die verwant is aan het theater. Offermans weet telkens, als in de strenge opbouw van een klassiek toneelstuk, het pleit te winnen door ook de tegenstem aan het woord te laten. Hij schrijft redeneringen als dialogen tussen twee personages van wie de een net iets minder ingenieus is dan de ander. En in de kunst van het overtuigen draait het natuurlijk om het minimale verschil tussen bijna-briljant en briljant. Wie de souplesse mist het laatste woord van de tegenpartij met evenveel of nog groter souplesse te pareren, die verliest. (…)
Lichtenberg gaat over de onmogelijkheid de eigen denkkracht te beteugelen. In zeventien scenes, varierend van een halve bladzijde tot een uitputtend filosofisch traktaat, gaat de lezer-toeschouwer mee met de historische figuur Georg Christoph Lichtenberg (1742-1799), satiricus, auteur van venijnige aforismen en natuurkundige. Het theater dat we zien is het theater van zijn geest. Het is een podium gedomineerd door een werktafel met boeken, een portret van Shakespeare aan de muur, gesecondeerd door prenten van de satirische Engelse schilder William Hogarth. De auteurs die Lichtenbergs voorkeur genieten ( “Warm aanbevolen” ) schrijven werken in de school van de harde, onafhankelijke denkkracht: Voltaire, Swift, Sterne, Lessing (het inderdaad schitterende Minna von Barnhelm; welk gezelschap durft dit stuk eens aan? ) en Goethe. Zijn verzet geldt de dweepzieke romanticus Rousseau.
Tegenover het toneelpersonage Lichtenberg (een gebochelde man) staat de jongere Engelse geleerde Dave. Hij fungeert hooguit als schaduw om Lichtenbergs ster te laten schitteren. Tegen het slot verdwijnt Dave dan ook van het toneel, weggevaagd door Lichtenberg die zichzelf opsplitst in twee figuren, aanklager en Lichtenberg zelf. Ironisch heet deze scene ‘Een weinig socratische dialoog’: Socrates stierf aan de gifbeker, hem aangereikt omdat hij de jongelieden van Athene tot goddeloosheid zou aanzetten. (…)
De geest van het titelpersonage explodeert zowat aan het eind van het toneelstuk. Het aanvankelijk dwingende verloop van de dramatische ontwikkeling springt halverwege eveneens in brokstukken uiteen. In dat opzicht beschrijft Lichtenberg een handelingsverloop dat tegengesteld is aan de traditionele opbouw van een toneelstuk. Offermans legt het zwaartepunt aan het begin, precies op de adem van zijn historisch toneelpersonage dat van boeken ordentelijk begin noch onberispelijk einde verwacht. Lichtenberg is een stuk om te lezen en te bestuderen, liefst met het werk van Kant, de Oostenrijkse arts Mesmer, Wittgenstein en tal van anderen binnen handbereik. Wie het wil spelen moet het op de volgende, onmogelijk-paradoxale maar misschien intrigerende wijze ten uitvoer brengen, net zoals David Garrick in de woorden van Lichtenberg in Shakespeare optrad: “Hij had de acteur die wij in het leven allemaal zijn, die we misschien wel moeten zijn, die verachtelijke marionet, had hij zonder ophef gedood.” Kester Freriks