Bach als wapen

Drago Jancar, En ook de liefde

De Groene Amsterdammer 12.02.20

Het begint met een nietszeggende foto. In dubbel opzicht, eerst als afdruk, voorafgaand aan de tekst, dan in woorden. Die nietszeggendheid is geen bezwaar. Een veelzeggende foto is dat eerder, want zegt vaak te veel, gunt de kijker geen ruimte – een nietszeggende dwingt juist tot verscherpte waarneming en interpreterende fantasie. Maar vooralsnog blijft de verteller van En ook de liefde, de vierde in het Nederlands vertaalde roman van de Sloveen Drago Jančar, dicht bij wat ondubbelzinnig waarneembaar is. Hij registreert ‘twee slanke meisjes’, beschrijft hun uiterlijk en kleding, vermoedt dat het ‘een ochtendopname (is) met mensen die haastig ergens naartoe gaan.’ Ik kijk met hem mee, kan hoogstens één gehaaste man ontdekken, andere mensen op de foto staan (nagenoeg) stil.

Maar, zegt de verteller, ‘het idyllische beeld (…) van een straat in Maribor verandert ineens in een momentopname vol onzichtbare spanning’ – want ‘rechts onderaan, met zijn rug naar de fotograaf, loopt een man in uniform. In zwarte laarzen en een grijze legerjas, met een pistool aan zijn koppelriem.’ Maar die man, ‘waarschijnlijk een SS’er’, is met de beste wil van de wereld – zelfs niet met een loep – op die foto te zien. Wél op een andere, ruimer afgesneden versie van die foto, die op het omslag van het Sloveense origineel (en de meeste andere vertalingen) prijkt.

Waarom moet de Nederlandse vertaling het met die gecastreerde foto doen? Nu lijkt de verteller het begin van het drama, de ontmoeting van een van de ‘slanke meisjes’ met deze soldaat, geheel uit zijn duim te hebben gezogen. Maar hoezeer de foto hem ook aan het fantaseren heeft gezet, zo nietszeggend was die nu ook weer niet. Het meisje, ze blijkt Sonja te heten, staat op het punt de soldaat, Ludek of Ludwig, aan te spreken. Ze moet iets van hem gedaan krijgen, de naar de Duitsers overgelopen Ludwig moet haar vriend Valentin vrij zien te krijgen uit handen van de Gestapo. Langzaam ontstaat er een context. Het is 1941, Slovenië is bezet, Valentin is een Sloveense partizaan en loopt groot gevaar, Ludwig wil Sonja alleen helpen als ze bereid is tot een (seksuele) wederdienst.

Het gaat dus om een liefdesgeschiedenis in tijden van oorlog, om trouw en verraad, collaboratie en verzet, en wel in een complex en omstreden grensgebied waar de verhoudingen ook voor de oorlog al op scherp stonden. Slovenië behoorde eeuwenlang tot Oostenrijk, was dus ook gedeeltelijk Duitstalig; de belangrijkste, dichtbij de Oostenrijkse grens gelegen steden Maribor en Ljubljana – en dat is de omgeving waar Jančars roman zich afspeelt – kende tot de oorlog een Duitstalige minderheid die politiek de lakens uitdeelde. Vanaf ’41 deden de samenwerkende bezettingsmachten van Duitsland, Italië en Hongarije er alles aan om de Sloveense taal en cultuur uit te roeien. En dat stuitte uiteraard op fel verzet.

Dat verklaart waarom taal- en cultuurpolitiek hier altijd een direct politieke lading hebben, en dat ook naamgeving van mensen, organisaties, bedrijven, steden etc nooit een neutrale aangelegenheid is. De soldaat Ludek behoorde tot de etnische, van oorsprong Duitstalige minderheid, maar noemt zich nu Ludwig omdat hij dolgraag volbloed Duitser wil worden. De inspanningen die hij zich voor die germanisering moet getroosten behoren tot het interessantste deel van de roman. Hij dweept met Goethe en Schiller, wat niet per se wil zeggen dat hij hun boeken ook leest, in de kroeg zingt hij zijn keel schor met aanhankelijkheidsbetuigingen aan het Duitse vaderland; en zelfs een cantate van Bach – cantate 147, Herz und Mund und Tat und Leben – smeedt hij moeiteloos om tot een wapen in de strijd om de culturele hegemonie. De vaak, onder meer door George Steiner opgeworpen vraag hoe het toch mogelijk is dat dezelfde man die overdag als kampbeul functioneerde ’s avonds na gedane arbeid naar klassieke muziek luisterde, wordt hier van een mogelijk antwoord voorzien: die muziek – bij Jančar speelt ook Beethoven nog op een cruciaal moment een rol – wordt hier bij voorbaat door politiek gehypnotiseerde en geharnaste oren misvormd.

Ludwigs ideologische vastberadenheid wordt door Sonja’s seksaanbod even op de proef gesteld, maar dat zal hem geen tweede keer overkomen. Ook lang geleden, toen hij nog Ludek heette, ‘wist hij diep vanbinnen dat hij iemand anders was’. Die ware identiteit ‘openbaarde zich toen er een storm van Duitse overwinningen over Europa raasde’ en hij leerde dat de stem van je hart alleen maar ‘sentimenteel gewauwel van priesters en pastoors’ voortbracht, het kwam erop aan onvermurwbaar te leren zijn. Dat lukt hem uitstekend. Als Obersturmbannführer heerst hij over leven en dood, geeft opdracht tot marteling en executie, laat Sonja arresteren en naar Ravensbrück sturen – totdat hij zelf wordt gearresteerd door Sloveense partizanen. Dan is het mei ’45, op ongeveer een derde van het boek. Heel veel later, in het slotdeel, en dan is het november ’45, komen we hem nogmaals tegen; nogal verrassend, en wat mij betreft niet erg geloofwaardig, in een volstrekt andere mentale hoedanigheid.

De boeken van Jančar hebben in Joegoslavië jarenlang op de zwarte lijst gestaan. Dat lijkt voor Nederlandse lezers van nu nogal onbegrijpelijk. Er zit veel geweld in die boeken, zeker, maar dat kan als zodanig de reden niet zijn; een primair literair oordelende redacteur zou waarschijnlijk eerder op het schrappen van nogal wat overbodige uitleg en herhalingen hebben aangedrongen. Nee, het ongemak moet zitten in het beeld van de Sloveense communistische partizanen, die onder leiding van commandant Tito, de latere president, even wreed en moorddadig te werk gaan als de nazi’s. De brandhaard van En ook de liefde smeult in het uiteengevallen Joegoslavië van nu nog altijd na.

Drago Jančar, En ook de liefde, vertaling Roel Schuyt, uitg Querido, 350p, €25,-