Gaat u maar rustig slapen

Over Hoera! De democratie is niet perfect (Joël de Ceulaer)

de lage landen 1/ 2020

Het boek begint curieus, op de toon van de straatverkoper: ‘Ik ga u drie vragen stellen’, prompt gevolgd door ‘Vraag één. Wordt u soms ook overvallen door een licht gevoel van nostalgie naar de tijd dat het land nog bestuurd werd door grote staatslieden? Vindt u de politieke moraal vandaag toch niet meer wat hij geweest is? Bent u teleurgesteld in de nieuwe generatie politici?’ Blijkbaar dient het goede antwoord telkens ‘ja’ te zijn, want de auteur stelt zich meteen vaderlijk op: ‘Troost u. U bent niet de enige. En zeker niet de eerste’ – waarna een willekeurig voorbeeld volgt van twee eeuwen geleden dat bij mij, althans bij de lezer die op die troost zat te wachten, alle democratische kopzorgen moet wegnemen.

De lezer krijgt na dit trio nog twee soortgelijke vragenreeksen voor de kiezen, en ook die gaan ervan uit dat hij, teleurgesteld als hij moet zijn, volmondig zal instemmen met de gesuggereerde antwoorden, waarna de auteur vanuit grote hoogte opnieuw laat weten dat er geen enkele reden is zich zorgen te maken. Ook niet over de vraag waar deze doorzichtige retorische wendingen op moeten inleiden, de vraag naar de gesteldheid van de democratie: ‘Bevindt die zich in een diepe crisis?’ Het antwoord is al ettelijke keren met grote stelligheid gegeven.

Zelden, kortom, heb ik een boek onder ogen gekregen waarin de auteur verder lezen al na anderhalve pagina zo radicaal ontmoedigd heeft. En dan te bedenken dat ik, gezien mijn ontkennende, ontwijkende of weigerachtige antwoord op al die vragen, niet eens tot de doelgroep behoor. Maar des te nieuwsgieriger ben ik naar wat volgt. Waarmee kan Joël de Ceulaer de volgende 250 pagina’s van Hoera! De democratie is niet perfect na deze intro nog vullen?

Nee, niet met onverwachte wendingen, niet met plotsklaps opspelende twijfels, niet met inzichten waar de sceptische burger moed uit kan putten. Mocht die al even in somber gepeins zijn vervallen, dan is de auteur er als kippen bij om hem aan de hand van de ‘rode draad’ van dit boek weer gauw gerust te stellen: ‘de democratie kent vele gebreken, maar laten we het systeem toch maar koesteren. Het is onbevredigend, en dat hoort er onlosmakelijk bij.’ En dan beroept hij zich uiteraard op Churchill, die zijn troostschrift mag openen en afronden: ‘Inderdaad, er is wel eens gezegd dat democratie de slechtste regeringsvorm is, afgezien van alle andere regeringsvormen die van tijd tot tijd werden uitgeprobeerd.’

Het boek van De Ceulaer is naar eigen zeggen de vrucht van een rijke journalistieke ervaring. Hij kijkt niet door ‘de bril van de theoreticus en de utopist’, stelt hij de lezer gerust; hij heeft de afgelopen dertig jaar het voorrecht gehad ‘talloze schrandere denkers’ te mogen interviewen, nu maakt hij op basis daarvan de balans op. Maar uiteraard heeft hij zich ook in het werk van anderen verdiept, zelfs dat van theoretici en utopisten. Ik noem Chantal Mouffe, Mark Elchardus, Manu Claeys, Cas Mudde, Luc Huyse en David van Reybrouck; de laatste twee, ‘doemdenkers’, krijgen er vooral van langs. Van Reybrouck, die ‘laatdunkend’ zou schrijven ‘over het moment waarop wij als burgers de mensen kiezen die ons vertegenwoordigen, flirt met de engste antidemocratische tendensen die de geschiedenis ooit heeft gekend.’

Doemdenken is wel de onvergeeflijkste zonde die iemand kan begaan. Lang voor zijn naam in het slothoofdstuk prominent wordt genoemd zweeft de geest van ‘Verlichtings-optimist’ Steven Pinker al boven dit proza. Het verbaast dan ook niet dat diens Vlaamse epigoon Maarten Boudry, met vele anderen, achterin het boek wordt bedankt voor het commentaar op het boek-in-wording. In Ons betere ik en Verlichting nu veegt Pinker rücksichtslos de vloer aan met alle geklaag en gesomber over de wereld van nu. Aan de hand van karrevrachten statistisch materiaal en talloze grafieken laat hij zien dat de mensheid er de laatste twee eeuwen enorm op is vooruitgegaan, en wel op alle gebieden. We worden ouder, zijn gezonder, rijker, beter opgeleid etc etc, en dat alles dankzij ‘de Verlichting’. We leven domweg in de beste aller werelden, Bill Gates was dolenthousiast over Verlichting nu. Begrijpelijk, want hoewel er op Pinkers nogal vrijmoedige omgang met de feiten inmiddels flink wat is afgedongen, kan toch moeilijk ontkend worden dat er in zeer algemene zin inderdaad sprake is van een enorme vooruitgang.

Alleen is het de vraag wat die zeer algemene zin in elke zeer bijzondere zin waard is. Wat schiet een arme, gestreste en gekleineerde pakketbezorger in Engeland (ik denk aan Sorry We Missed You, de nieuwste film van Ken Loach) ermee op dat zijn voorouders er nog veel beroerder aan toe waren dan hij? En wat heeft een afgebrande, al jaren vergeefs naar een betaalbare woning zoekende leraar in Amsterdam of Antwerpen aan het statistische gegeven dat de schoolklassen vóór de oorlog nog groter waren en het aantal analfabeten aanzienlijk kleiner, en dat hij dus echt niks te zeuren heeft? Als het op analyse van de huidige problemen en conflicten aankomt heeft Pinker niks te bieden. Erger is dat hij en zijn volgelingen schijnen te geloven dat we al die vooruitgang rechtstreeks te danken hebben aan de ‘schrandere denkers’ van destijds, alsof er niet vooral hard en lang gevochten, geleden, gestreden, gesmeekt, gewerkt en geëxperimenteerd is om die verlichte ideeën handen en voeten te geven.

Dat is ook het grote manco van De Ceulaer: politieke veranderingen spelen zich af in een machtsvacuüm dat nooit bestaan heeft. ‘Aan het eind van de achttiende eeuw werd de “representatieve democratie” uitgevonden en ingevoerd in Frankrijk en in de Verenigde Staten,’ schrijft hij – ‘uitgevonden’, dat is, vermoedelijk onbewust, veelzeggend; dat er eerder sprake was van lange en bloedige oorlogen is kennelijk bijzaak. Net als Pinker meent ook hij dat we alles te danken hebben aan de vrije markt, de liberale democratie en de wetenschap, ‘omdat ideeën er elkaar in alle vrijheid kunnen bevruchten.’

Maar het probleem is nu juist dat er van die vrijheid sinds de stormachtige opkomst van het neoliberalisme nog maar bitter weinig overblijft. Wetenschap, politiek en markt worden in toenemende mate gedomineerd door ongrijpbare en aan niemand verantwoording verschuldigde economische krachten. En politici, ook sociaaldemocratische, hebben dat zo gewild. Staatsbemoeienis was improductief, dat had de Sovjet-Unie wel bewezen, de verzorgingsstaat maakte mensen lui en initiatiefloos. Deregulering, liberalisering en privatisering waren de toverwoorden waarmee het paradijs voor iedereen binnen bereik zou komen. Intussen steekt het verzet tegen de vernietigende effecten van die zelfgenoegzame antipolitiek allerwege de kop op – je moet met het oog op alle rampspoed in de wereld wel een hardnekkige gelovige zijn om te denken dat het allemaal zo’n vaart niet loopt.