Dit is een link naar de publicaties van Cyrille Offermans die de laatste twee decennia zijn gepubliceerd door de Groene Amsterdammer. De stukken zitten achter de betaalmuur van de Groene. Naar de Groene Amsterdammer >
Essayist en schrijver
Dit is een link naar de publicaties van Cyrille Offermans die de laatste twee decennia zijn gepubliceerd door de Groene Amsterdammer. De stukken zitten achter de betaalmuur van de Groene. Naar de Groene Amsterdammer >
Dankrede die Offermans uitsprak bij de uitreiking van de KANTL-prijs voor beste essaybundel, op 19 oktober 2022 in Gent.
Het bleek te gaan om een boek van een in Wenen woonachtige historicus die op de achterflap door een criticus met superlatieven wordt overladen. ‘U heeft geen tijd?’ vraagt hij de potentiële koper retorisch, ‘al helemaal niet voor boeken? Lees dan het nieuwe boek van deze historicus, u spaart ermee de lectuur van vele andere boeken!’
Die zin hield me bezig – ‘u spaart ermee de lectuur van vele andere boeken.’ Was ik uit op zo’n besparing? Ging in deze aanbeveling niet ook de boodschap schuil dat je vooral economisch moet lezen? En zat in die besparingsbelofte niet ook de suggestie dat dit boek eindelijk met echte, definitieve antwoorden kwam? Zouden tien van zulke boeken die elk de lectuur van zoveel ander boeken overbodig maakten ten slotte niet al dat lezen, het lezen überhaupt, overbodig maken?
Ik bedacht dat ik in mijn lezende leven meestal heel andere lectuur als motiverend had ervaren. Niet boeken die tijdwinst beloofden maar boeken die me de weg wezen naar talloze andere boeken, boeken die de belofte bevatten dat er meer, oneindig veel meer te ontdekken en te leren viel, boeken die de beperkte wereld van alledag openbraken en een creatief universum ontsloten waarin je letterlijk eindeloos kon dwalen.
Dat waren altijd ambitieuze boeken, vaak boeken met een encyclopedische inslag, boeken waarin het besef van blijvende onvoltooidheid en menselijke ontoereikendheid niet somber stemde maar juist bevrijdend. Er is altijd meer, het kan altijd anders – dat heeft mijn schrijversleven in toenemende mate bepaald.
Voor het journaal waar ik op dit moment aan werk heb ik me nogal ijverig verdiept in de Italiaanse renaissance, de ongekend rijke cultuurhistorische periode die als het begin van het moderne Europa beschouwd mag worden. U weet: de Renaissance is het tijdperk van vernieuwing door herwaardering van de Griekse en Romeinse Oudheid.
Nu hebben wij, zes- of zevenhonderd jaar na dato, makkelijk praten, wij beschikken dankzij eindeloze studies op alle niveaus en in alle deelgebieden over een redelijk compleet beeld van de overgeleverde antieke cultuur. Dat gold zeker niet voor de schrijvers, stedenbouwkundigen, architecten en beeldende kunstenaars die destijds op zoek waren naar de resten van die cultuur; zij konden alleen maar gokken naar de omvang van die grotendeels verdwenen en vergeten erfenis. In die context betreedt een figuur het historische toneel die ik de boekenjager noem, een figuur – zeg ik er maar meteen bij – met wie ik me sterk verwant voel.
Eén van die boekenjagers, vermoedelijk de belangrijkste, is Poggio Bracciolini. Poggio werd in 1380 als zoon van een handelaar in specerijen geboren in de buurt van Arezzo. Het grootste deel van zijn lange arbeidzame leven werkte hij in Rome als secretaris in dienst van de paus, maar ook, tegelijkertijd, als bevlogen en origineel schrijver en humanist. Zijn belang ligt niet in zijn verdiensten voor de kerk, integendeel, de buit van zijn boekenjacht vormde het misschien wel belangrijkste geestelijke fundament van de heroriëntatie op de heidense Oudheid.
Net als veel collega’s doorzocht Poggio kloosterbibliotheken aan de noordkant van de Alpen en vond daar talrijke verloren gewaande geschriften van onder meer Quintilianus, Vitruvius en Petronius. Over de ontdekking van de retorica van Quintilianus, van wie tot dan alleen verminkte fragmenten bekend waren, schrijft hij (op 15 december 1416) in euforische toon aan een vriend hoe dat in zijn werk ging.
In een klooster in Sankt Gallen had hij te midden van een ongelooflijke hoeveelheid boeken een compleet en ongeschonden exemplaar aangetroffen van diens unieke, hoogst kennisrijke werk over de welsprekendheid, ‘zij het onder de schimmel en het stof.’ Dit boek bevond zich niet in de bibliotheek, maar ‘in de tuchthuizen van de barbaren’, ‘in een afschuwelijke en donkere kerker, in de onderste verdieping van een toren waar men zelfs de ter dood veroordeelden niet zou hebben verstopt.’
Misschien nog belangrijker was Poggio’s vondst in Fulda van het Latijnse leerdicht De Rerum Natura, ofwel Over de natuur van de dingen, van Lucretius (omstreeks 97 tot 55 voor Christus), een boek dat als radicale tegenpool van de idealistische filosofie van Plato en de christelijke, door wereld- en levensverachting getekende versies daarvan kan worden gezien. Op zijn kortst samengevat: het leven heeft geen hogere zin en geen doel, goden zijn verzinsels, de enige zin ligt in een goed geleefd leven. Groter kon de breuk met de voorbije eeuwen niet worden voorgesteld.
De boekenjager mag voor de Italiaanse Renaissance van essentiële betekenis zijn geweest, een exclusieve Renaissance-figuur is hij niet. Met andere intenties dan die van Poggio Bracciolini wordt hij overal actief waar een cultuur in haar voortbestaan wordt bedreigd, hetzij door interne crises, hetzij door agressie van buitenaf. Hij brengt – in het laatste geval clandestien – boeken, maar ook andere kunst- en cultuurproducten, in veiligheid om ze te behoeden voor vernietiging en in de hoop dat zodoende ook de herinnering aan die bedreigde cultuur levend blijft. De boekenjager treedt dan op in een defensieve rol, als boekenverberger, -redder en -propagandist.
De radicaalste en omvangrijkste vormen van cultuurvernietiging in de Europese twintigste eeuw vonden plaats in de Sovjet-Unie onder Stalin en ten tijde van Hitlers Derde Rijk. Maar cultuurvernietiging of -afbraak kan ook in moderne democratische samenlevingen, en zonder agressie van buitenaf plaats vinden; eerder van binnenuit en sluipenderwijs, ten dele als gevolg van min of meer bewust beleid, ten dele als gevolg van domheid, onverschilligheid en gemakzucht.
U begrijpt: ik heb het over onze eigen tijd. Het duidelijkste en meest verontrustende teken van die afbraak is het snel groeiende deel van de bevolking dat niet meer behoorlijk kan lezen en als primair of secundair analfabeet moet worden geclassificeerd. Het catastrofale karakter van die ontwikkeling kan niet genoeg worden benadrukt.
De kunst van het lezen was door de eeuwen heen de belangrijkste cultuurtechniek, alfabetisering van de bevolking, op steeds grotere schaal vanaf, zeg, de zeventiende eeuw, de motor van vooruitgang en beschaving – Europa heeft er zijn welvaart en (had er) zijn dominante positie in de wereld aan te danken.
Van oudsher teren kunst en cultuur op het overschot aan intellect, tijd en energie dat niet wordt verbruikt in de reproductie van het naakte bestaan, in onze tijd: in economische groei. Ze zijn een vorm van luxe, zeker, maar ook een luxe waarvan kennelijk menigeen vindt dat we ons die niet meer kunnen permitteren; het besef dat geen enkele beschaving het zonder die luxe kan stellen leeft nog maar bij een minderheid. De belangrijkste en meest ambitieuze boeken – om me tot de literatuur te beperken – verdwijnen zodoende uit zicht, in de papiershredder of de intellectuele marge.
Dus is er werk aan de winkel voor de boekenjager, meer werk dan hij aankan. Oneindig veel boeken moeten aan de vergetelheid worden ontrukt. Zijn inspanningen zijn dus per definitie onvoltooibaar. Maar dat deprimeert hem allerminst. Hij heeft iets van Sisyphus, die ook wel wist dat er geen einde zou komen aan zijn inspanningen. En we weten sinds Camus dat Sisyphus, de ‘absurde held’, een gelukkig mens was. Ik hoop dat iets van dat geluk ook uit het werk van deze boekenjager spreekt. Ik dank de Koninklijke Academie dat zij dat in Een iets beschuttere plek misschien heeft herkend. En u dank ik voor uw aandacht.
Erwin Mortier, De onbevlekte
de lage landen 3/ 2020
Het begint met een droom. Dat wil zeggen: met de aankondiging ervan, meteen in de eerste zin, de droom zelf volgt in de daaropvolgende drie bladzijden. Kafka vond dat geen goede werkwijze voor een schrijver, de expliciete vermelding van het droomkarakter van een scène zou de onontkoombaarheid voor de lezer, zijn gevangenschap in een ongrijpbaar en desoriënterend universum, tenietdoen. Mogelijk, een wet van Meden en Perzen is het niet. Erwin Mortier bewijst dat die vervreemding ook het effect kan zijn van een op details gerichte, beeldende schrijfwijze die onduidelijkheden, hiaten en vreemde tegenstellingen niet meteen door uitleg of commentaar opheft. Lees verder “Hoeder van graven”
Piet de Rooy, Alles! En wel nu!
de lage landen 3/ 2020
Was over de roemruchte jaren zestig zo langzamerhand niet alles verteld? Je zou het na de monumentale cultuurgeschiedenis van Geert Buelens over die periode, gepubliceerd in het herdenkingsjaar 2018, wel denken – de auteur betrekt zelfs ‘vergeten’ continenten als Afrika en Azië in de vernieuwingsgolf van die jaren. Toch dacht historicus Piet de Rooy daar anders over. In het prille begin van 2020, toen het decennium waarin alles anders werd ook in de media uit en te na besproken was, publiceerde hij onder de pakkende titel Alles! En wel nu! opnieuw ‘een geschiedenis van de jaren zestig’. Lees verder “De jaren zestig, nogmaals”
Jon Fosse, Melanchoolie II
De Groene Amsterdammer 01.07.20
Van de Noorse landschapschilder Lars Hertervig had ik nooit gehoord. Tot voor kort, wil dat zeggen, want in 2018 verscheen er een Nederlandse vertaling van een oudere roman van zijn landgenoot Jon Fosse, Melancholie I, waarin Hertervig een paar honderd bladzijden lang aan het woord komt. Ik herinner me dat de besprekingen van dat boek vol uitnodigende superlatieven stonden, ik had er zin in, maar om de een of andere reden kwam het er niet van. Gelukkig had Fosse na voltooiing van het boek het gevoel dat hij nog meer over Hertervig te melden had: een jaar na Melancholie I, in 1996, publiceerde hij Melancholie II, en ook van dat boek, bescheiden van omvang, verscheen zojuist een vertaling. En die is, meldt de uitgever, ook separaat te lezen. Lees verder “Een waanzinnig genie?”
Fleur Jaeggi, SS Proleterka
De Groene Amsterdammer 24.06.20
Ze schrijft vooral korte, ultrakorte zinnen, vaak van niet meer dan één of twee woorden. En die klinken geharnast, weerbarstig, afgemeten – afgebeten is misschien een beter woord, alsof ze wil zeggen: blijf uit mijn buurt of ik mep je weg. Ik heb het over Fleur Jaeggy, over haar extreem compacte roman SS Proleterka – ook al zo’n kortaangebonden titel die verzet, opstand en oorlogszucht suggereert. Het kan niet verbazen dat zij in de schaarse interviews die ze heeft toegestaan vrijwel niets prijsgeeft over haar persoonlijke leven. Lees verder “Door de lens van de minachting”
Robert Walser. De Tanners
De Groene Amsterdammer 20.05.20
Het zou me niet verbazen als de geschiedenis zich herhaalt. Robert Walser werd in zijn tijd door zowat alle collega-schrijvers die ertoe deden bewonderd, ik denk aan Kafka en Musil, Benjamin en Tucholsky, maar commercieel was zijn werk, zacht gezegd, geen succes. In 1906 was hij in het kielzog van broer Karl, beeldend kunstenaar, naar Berlijn getrokken met het voornemen zich er als beroepsschrijver te vestigen. In een paar jaar tijd schreef hij zes sterk autobiografisch getinte, hoogst eigenzinnige romans, waarvan er drie in de prullenmand verdwenen. De drie resterende kwamen zijn uitgevers aan de straatstenen niet kwijt; daarna hielden zij het voor gezien. Lees verder “Taalverwildering”
Walter Kempowski, Zwanenzang
De Groene Amsterdammer 15.04.20
De literatuur is wel vaker gezien als archief van ongehoorde, verloren, onbegrijpelijke of verboden stemmen; voor menige schrijver is het registreren daarvan de belangrijkste drijfveer. Maar niet veel schrijvers zullen beheer en uitbreiden van dat versnipperde archief van menselijk streven en lijden zo nadrukkelijk tot levenstaak hebben gemaakt als Walter Kempowski (1929-2007). Niettemin is er, voor zover mij bekend, nooit eerder iets van hem in het Nederlands vertaald; opmerkelijk, hij behoort – met de door hem bewonderde Arno Schmidt en Uwe Johnson – tot de grote literaire chroniqueurs van het naoorlogse Duitsland. Lees verder “Pijn is de diepste gouddelver”
Nir Baram, Aan het einde van de nacht
De Groene Amsterdammer 01.04.20
De Israëlische schrijver Nir Baram (1976) hoeft voor de Nederlandse lezer geen onbekende meer te zijn. Twee van zijn eerdere romans – Goede mensen en Wereldschaduw – werden hier met succes vertaald, daarna ook Een land zonder grenzen, zijn opzienbarende reisverslag door de bezette gebieden. Die boeken bezorgden hem internationale faam en een stortvloed aan prijzen, dus verbaast het niet dat ook zijn meest recente, tevens zijn meest autobiografische en persoonlijke roman, Aan het einde van de nacht, hier al ruim een jaar na het Hebreeuwse origineel in de boekwinkel ligt. Lees verder “Verlangen naar geborgenheid”
Jaan Kross, De gek van de tsaar
De Groene Amsterdammer 25.03.20
Jaan Kross debuteerde pas op zijn vijftigste in het genre waarmee hij internationale roem zou vergaren: de historische roman. Niet dat het hem voor die tijd aan talent of ambitie ontbrak, wel aan vrijheid. Kross, in 1920 geboren in Tallinn, Estland, was in ’44 al eens door de Duitse bezetters gearresteerd toen hij in ’46 door de Russische bezettingsmacht voor acht jaar naar Siberië werd verbannen. Na zijn vrijlating begon hij zijn literaire carrière als experimenteel dichter, wijdde zich daarna aan alle literaire genres, tot en met het kinderboek en het operalibretto, maar vond definitief zijn draai met een reeks onwaarschijnlijk goede historische romans, waarvan De gek van de tsaar (1978) misschien nog wel de beste is, en in elk geval de meest vertaalde en bestverkochte. Lees verder “Eerlijkheid is krankzinnigheid”